Een dwerg staat voor de rechtbank op verdenking van verkrachting van een grote vrouw, in een donkere douchecabine.
Zijn advokaat pleit onschuldig omdat zijn client te klein is om de daad te kunnen doen bij zo een grote rechtopstaande vrouw.
'Maar', zegt de rechter 'er stond wel een emmer in de cabine, bewijsstuk nummer 1!'
De advokaat laat de dwerg op de emmer staan en toont aan dat, dan nog, het onmogelijk was om tot de goeie hoogte te komen.
De dwerg wordt vrijgesproken.
Bij het naar buiten gaan grijnst hij naar zijn advokaat en zegt dat hij het toch heeft gedaan!
'Maar hoe dan?' vraagt de advokaat.
'Ik heb de emmer over haar hoofd gezet, en ik heb mij vastgehouden aan het handvat...'
|